Dieren als radertjes in het systeem

Op 25 oktober 2017 gaf antropoloog en filosoof Ton Lemaire een lezing aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn lezing was naar aanleiding van zijn net nieuw verschenen boek: Onder dieren: voor een diervriendelijker wereld.

Gezien mijn eigen passie voor mens-(wilde) dier onderzoek, was het een must om hierheen te gaan. We zaten in een uitverkochte zaal, dus heel mooi dat het thema leeft! Eigenlijk ook niet verwonderlijk, maar het doel is natuurlijk wel dat er niet alleen maar instemmend ‘ja’ geknikt wordt, maar er ook acties op poten gezet worden om daadwerkelijk een diervriendelijke wereld te creëren, en te kunnen (leren) samenleven met wilde dieren.

 

Ton Lemaire begon met het uiteenzetten hoe het toch komt dat mensen dieren ‘gebruiken’,  en we dat ogenschijnlijk normaal zijn gaan vinden. Hij verwees daarbij naar tradities, zoals de christelijke traditie en de Genesis, waarin staat beschreven dat de mens superieur is aan dieren en over dieren mogen heersen ten nutte van de mens. Het mensbeeld/wereldbeeld dat algemeen aanvaard werd ten tijde van de Romeinen en Grieken was dat het ratio benadrukt werd. De ratio werd als kenmerk naar voren geschoven als zijnde typisch menselijk. En dat het ratio maakt dat mensen superieur zijn aan dieren. Toen kwam daar vervolgens de evolutietheorie die stelt dat de kloof tussen mens en dier helemaal niet zo groot is als altijd werd gedacht. De wetenschappelijke discipline biologie stelde immers dat er mensen zijn en andere dieren. Dus niet alleen maar mens versus dier. De opkomst van de ethologie (diergedrag bestuderen in hun natuurlijke omgeving, dat wil zeggen niet in gevangenschap) verandert het algemene mensbeeld dat dieren, met name bijv. primaten, toch wel heel erg overeenkomstige gedragingen vertonen als wij – mensen.

Bij diverse dierensoorten is inmiddels namelijk aangetoond door ethologen (ik noem maar een heel bekende: Frans de Waal), dat chimpansees rouw en doodsbesef kennen, zichzelf herkennen in een spiegel; olifant, paard, raven hebben een hoge mate van intelligentie. Met andere woorden, in de loop der tijd vervaagde de grens tussen mens en dier steeds meer. Tenminste wanneer we het bijvoorbeeld hebben over de bewering dat mensen uitsluitend beschikken over een ratio. Dat wordt door divers onderzoek weerlegd.

De vraag ontstaat vervolgens wel:

“Wat is er dan zo speciaal aan ons mensen ten opzichte van dieren?

Ton Lemaire geeft een aantal verschillen aan tussen mensen en dieren, meer in algemene bewoordingen, zoals:

Dieren overtreffen mensen in snelheid, kracht en trefzekerheid voor wat betreft hun instincten.

Mensen zijn juist onzeker. Dat kan als een ‘tekort’ gezien worden, omdat onzekerheid een hiaat vormt tussen input en handeling. Hij noemt het ook wel dat mensen instinctarm zijn. Daarentegen, is de mens juist weer wel heel veelzijdig, staat ‘open’ in de wereld en is tevens omnivoor.

Vervolgens ging hij het antropocentrisme bekritiseren, wat typisch een zelfoverschatting is van een soort, in dit geval de mens. Doordat de mens zich boven dieren plaatst, legitimeert dit de exploitatie van dieren.

En dat is een probleem, stelt hij.

Want, zo vervolgt hij, het gebruik van dieren is nog volop vanzelfsprekend in de huidige maatschappij. Welvaart is vervolgens ook deels gebaseerd op het gebruik van dieren. En het zijn daarbij ook altijd dierEN. Het individuele dier bestaat nauwelijks.

Hij pleit voor het humaniseren van onze verhouding tot dieren: zowel wilde dieren als gedomesticeerde dieren.

Immers, zo stelt hij (en ik kan het op basis van mijn eigen onderzoek alleen maar beamen), dat wilde dieren het moeilijk hebben door allerhande menselijke praktijken. Omdat ‘het doden van dieren’ redelijk centraal stond in de lezing van Ton Lemaire, verwees hij onder meer naar de constatering dat op dit moment de Zesde golf van uitsterven bezig is, en dat ‘uitsterven’ wel een hele erge vorm van doodgaan is.

Over gedomesticeerde dieren ging hij verder richting de traditionele kleinschalige veehouderij die vroeger gangbaar was, naar de bio-industrie die hij dierfabrieken noemde en ook wel concentratiekampen voor dieren of, met één woord: dierindustriële-complexen. Hierbij moest ikzelf denken aan het welbekende boek van J.M. Coetzee The lives of Animals (1999). In dit boek gaat schrijfster Elizabeth Costello op kruistocht tegen het dierenleed. Vleeseters komen haar voor als samenzweerders in een gigantische misdaad. Een quote uit het boek waarin Elizabeth een lezing geeft over onder meer de parallel tussen de jodenvervolging en de schaamteloze uitbuiting van dieren in de samenleving :

“We zijn omgeven door een onderneming in vernedering, wreedheid en moord, die alles waartoe het Derde Rijk in staat was evenaart, sterker nog, nietig doet lijken, in die zin dat onze onderneming er een zonder einde is, zichzelf regenereert, onophoudelijk konijnen, ratten, kippen, vee ter wereld brengt met het doel ze te vermoorden.”

Uiteraard roept haar lezing in het boek uiteenlopende reacties op. Het blootleggen van wat er in de ‘vleesindustrie’ of de ‘dierindustriële-complexen’ plaatsvindt en hoe wij daar als mens tegenaan kunnen, of moeten (?) kijken, brengt Ton Lemaire ook weer naar voren. Het doel van de termen die hij gebruikt in zijn lezing, zoals ‘permanente genocide’, ‘massale afslachting’, etc is om een schok te creëren en mensen te laten nadenken over het dierenleed dat ‘onzichtbaar’ gemaakt is. Zo vertelt hij verder hoe dieren omschreven worden in de zogenaamde dierindustriële-complexen: deze complexen willen een maximaal rendement uit dieren persen; ze zien dieren als machines die vlees, eieren en melk leveren; dieren hebben er geen naam, maar een nummer; of erger ze gaan volledig anoniem naar het slachthuis;

“Dieren zijn de “radertjes in het systeem ter wille van vlees, eieren, melk”.

Zo verteld hij dat in slachthuizen drachtige koeien ook gewoon geslacht worden.

Hij verwijst volgens nog naar onze algehele afkeer van deze slachthuizen: deze staan aan de rand van of zelfs buiten steden. We willen immers niet zien wat er gebeurt met het stukje vlees dat op ons bord ligt, zo stelt hij: “We draaien er ons voor om”. Hij meldt daarbij de hoeveelheid dieren die geslacht worden per uur: ca 50.000 per uur. Een andere wetenschapper, Timothy Patchirat heeft hier een heel ‘mooie’ etnografie over geschreven: Every Twelve Seconds: Industrialized Slaughter and the Politics of Sight (2011/2013). Hij is voor zijn onderzoek undercover gegaan in een slachthuis. Niet geheel verwonderlijk is hij daarna veganistisch geworden…

Vervolgens geeft Ton Lemaire aan dat dat totaal haaks tegenover het beeld staat dat we van huisdieren hebben. Deze vertroetelen we, zien we zelfs bijna als gelijke. We gaan er immers mee naar de dierenarts wanneer ze pijn lijken te hebben, en denk ook aan fysiotherapie dat tegenwoordig ook gangbaar is voor huisdieren.

Hij noemt deze tegenstelling (dus vleesindustrie-dieren en huisdieren) een:

“cognitieve dubbelheid’.

Hij pleit dan ook vol overgave voor het overbruggen van de kloof tussen mens en dier. Onze verhouding ten opzichte van dieren kunnen we niet alleen op ratio bewerkstelligen, maar emotioneel medeleven moet een grote rol gaan spelen. Alleen dan, zo stelt hij, gaat het ons lukken om een andere houding ten opzichte van dieren aan te nemen: van humanisme naar humanimalisme. En nee, dat kunnen we niet bewerkstellingen met alleen theoretische en filosofische vooronderstellingen, maar door ook oog-in-oog te gaan staan met dieren en een individu te zien en ervaren.

En over die ‘ontmoetingen’ en ‘interacties’ met vooral wilde dieren, laat dat nu net mijn visie en missie zijn!